Winter

Bij het schrijven van dit artikel is het buiten een stormachtig winterweer. Maar ten opzichte van de weersverwachtingen valt het hier in het noorden nog wel mee. Velen hadden met de voorspellingen al weer een winterlandschap van 1979 verwacht.

 Ouderwetse winters

In 1975 vroeg Marc Winter zich in zijn lied af “Waar blijft die ouderwetse winter” en “is zo’n ouderwetse winter nu dan echt voorgoed voorbij.”

Koude winter in het jaar 1667

Ook onze Marten Douwes Teenstra … haalde in zijn Stads- en dorpskroniek [1859] een gedicht aan over een winter van zo’n 200 jaar eerder. Althans, ik herleid dat het niet van hemzelf was. Want hij schrijft: 1667, zeer koud voorjaar; op den 17 Maart, was het ijs nog zoo sterk, dat men voor Amsterdam over het IJ liep. De winter was laat ingevallen, doch van het begin van Januarij tot in de maand April had men een strenge koude, zoo dat men er zelfs een rijmkronijk van schreef.

 “In Januarij, zestienhonderd zeven en zestig,

Doen vroort en snieuwde het zeer heftig,

Zes weken stond de vaart geheel stil,

Drie weken voer men weer, waar men wezen wil, Het voornaamste dat hier wordt genoteerd,

Is dat er zoo veel ijs kwam in de Meert:

den      16 Meert, begon het water weer te vriezen

 ,,    17 ,,  moesten de visschers de winst verliezen

 ,,    18 ,,  liep veel volk voor de laegh op ’t IJ

 ,,    19 ,,  passeerde men van d’ien na d’ander zij

 ,,    20 ,,  boor weer en wind nog weinig zoen

 ,,    21 ,,  leek of weer en wind anders wou doen

 ,,    22 ,,  was de wind weer feller aan ’t vriezen

 ,,    23,, begon ’t ijs door de zon het hart te verliezen

 ,,    24 ,, Al vriezende verloor ’t ijs zijn kragt

 ,,    25 ,,  zijn er veel over ’t ijs gekomen met voordagt

  ,,   26  ,,  liepen er nog drie van stee over ’t IJ,

Namiddag zeilden de schippers de stad voorbij

 ,,    27  ,,  heeft d’Oostewind, ’t ijs op pampus hoog gezet

 ,,    29  ,,  was ’t varen daarover nog wel belet

 ,,    30  ,,  kwamen daarover varen en loopen mee

 ,,    1 April liepen eenige personen nog op de zuiderzee

 ,,    2  ,,  is een schip en ’t val vast gehegt,

Dit is genoteerd door M.T. de lootsen haar knegt

Om Gods groote wonderdaen en kracht

Te doen helpen in gedacht. “

 

Marten Douwes de dichter    

Dat gedicht was niet van zijn hand. Maar Marten maakte wel gedichten. Misschien dat we in deze rubriek daar eens een paar van kunnen opnemen. Deze uit 1843 wil ik u nu al aanbieden:

Agricola’s verzoekschrift aan den wintervorst

Regeer genadig vorst, tot welzijn van het land,

En geef het nieuwe kragt, opdat het mag herleven,

Doe al het ongediert’ door uwe strengheid sneven,

Maar spaar o dierbr’re vorst! den ed’len voedsel plant,

Delg ’t onkruid voor deez’ aard, en zuiver de admospheer,

Dan buigen wij o vorst! ons willig voor u neer.

 

Ach offer ’t  nuttig  graan niet met het onkruid op

En laat de vruchtboom niet, tot op den wortel sterven,

Ontzie de boere stulp, en ’t vee op onze erven,

Of anders klimt de nood, bij ons geheel ten top.

Spaar ’t huivrig, kleumend volk, dat geld’loos aan den haard,

De laatste turf verstookt, alleen voor u bewaard.

 

Onz’ kelders klinken hol, ach vorst! dring daar niet in,

Ontzie dan toch voor ’t minst, hetgeen daar ligt geborgen,

Een luttel drooge spijs, vergaard in zweet en zorgen,

Spaar lieve wintervorst het schaam’le huisgezin,

Ons kleed is als de hut, bouwvallig hol en oud,

Hoed ons voor hongersnood, en maak het niet te koud.

 

Ontblader ’t hooge woud, opdat het vallend blad,

Met uw bedekkend sneeuw, op ’t rieten dak mag vallen.

Ontzie bij drift van ’t ijs ook onze dijk en wallen,

En ’t arme boerenvolk de steun van land en stad,

Verdruk haar vlijt niet meer, of zulks heeft alle schijn,

Dat uw hebzuchtigheid, haar ondergang moet zijn.

 

Behoud, verdelg! doch niet zoo als het veel geschiedt,

Behoud wat nuttig is, zoo volk, zoo dier als planten,

Verdelg het ongediert met al diens bloedverwanten,

Waardoor de landman steeds, zijn vlijt verslinden ziet,

En keer dan strenge vorst naar schaars bevolkte streken,

Om u in ’t barre noord op al wat leeft te wreken.

 

Ulrum. 4. Oct. 1843  M.D. Teenstra.

 

Vragen

Wat ik mij bij de titel van het gedicht afvraag is wie of wat Marten met Agricola bedoelde. Is het simpelweg het Latijnse woord voor boer, landbouwer? En is het gewoon een gedicht over een boer die aan koning winter vraagt hem en zijn familie te sparen.

Of doelde Marten op Rudolf Agricola (Huisman)? De te Baflo in 1443 en te Heidelberg (DL) in 1485 overleden één van grondleggers van het Humanisme, tevens leermeester van Erasmus.

Van huis uit was Marten het Humanisme en Verlichting met de paplepel ingegoten.   

De wintervorst link ik aan Koning Winter.

Zou Marten daarbij gedacht hebben aan Ullr? De god van de winter, waaraan hij de naam Ulrum koppelde (zie het vorige verhaal).  

En draaf ik dan door als ik denk dat Marten met ‘in ‘t barre noord .. te wreken’ misschien wel de Cocksianen bedoelde?

Ach laten we het maar op de eerste versie houden.

Portret Teenstra’s  

Waar we misschien ook nooit achter zullen komen, maar wat ik me afvroeg, gaat over dit schilderij. In 2008 citeerde ik nog uit Van Weerden zijn Spanningen en Konflikten (1967) dat op dit portret  de fam. Hofstede de Groot stond en dat de figuur rechts boven ds. H. de Cock zou moeten zijn. Botke schreef in 1988 dat het een afbeelding van Douwe Martens Teenstra was in het midden, met zijn derde vrouw. Volgens de website greetgenealogie.nl zouden linksboven Marten Douwes en zijn vrouw Gezina Debora vd Ley staan. De overige personen waren niet bekend.

N.a.v. een recente discussie op een facebooksite, waarin Marten Douwes als links onder werd genoemd, heb ik een en ander nog eens bekeken. Ik had het steeds als feit aangenomen, maar op basis van welk onderzoek was Hofstede de Groot ‘opeens’ veranderd in Douwe Teenstra. Ik krijg zelf de indruk dat in het midden Marten Douwes staat, met om hem heen zijn (half)broers en –zus met hun aanhang.  Ik heb de vraag neergelegd bij het rijksmuseum (Amsterdam) waar het schilderij sinds 1948 in bezit is.

Misschien komen we er nog achter. Misschien krijgen we ook nog een ouderwetse winter.

Jaap Tuma, secr. Stichting Ulrum 1834

 

Bronnen: M.D. Teenstra, Stads- en dorpskroniek, Groningen Friesland Drente (mei 1859; herdruk 1974).  Friesche Volks Almanak voor het schrikkeljaar 1844 (Schierbeek, Leeuwarden). IJ. Botke, Gaat krijgt een boek … 1988 RUG.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *