In deel 6 lazen we dat De Cock op 19-12-1833 voor het dopen van kinderen buiten de gemeente op het matje werd geroepen bij het Classikaal Bestuur, maar veroordeeld werd voor een door hem geschreven brochure. En op 1-4-1834 door het Provinciaal Kerkbestuur werd geschorst zonder behoud van traktement, gevolgd op 29-5-1834 met definitieve ontzetting uit het ambt. De Synode bood hem nog een half jaar de tijd om zich te bezinnen, maar De Cock ondertekende niet. Op donderdag 9-10-1834 kwam De Cock zijn vriend en geestverwant dominee H.P. Scholte uit het Brabantse Doeveren naar Ulrum.
In rouw gedompeld
Scholte arriveerde in Ulrum op een moment dat de familie De Cock een ernstige gebeurtenis van heel andere aard te verwerken had. Op 5-10-1834 was, na een ziekte van 3 weken, het derde kind van Hendrik de Cock en Frouwe Venema, dochtertje Jantje op ruim 3½ jarige leeftijd overleden. Nog voor de begrafenis arriveerde op 9-10-1834 ds Scholte. Het is niet duidelijk of dit overlijden Scholte naar Ulrum heeft getrokken of de perikelen rond De Cock. Hij is uit Groningen met de wagen opgehaald door ouderling Beukema en twee geestverwanten uit Houwerzijl. Helemaal onverwachts was de komst van Scholte dus niet, zoals volgens drs. H. Veldman in zijn boek “Hendrik de Cock, Afgescheiden en toch betrokken” in sommige afscheidingsverhalen wel wordt gesuggereerd. In ieder geval wilden de kerkenraadsleden dominee Scholte wel eens horen preken.
’s Avonds 9-10-1834 al spreekt (niet preekt) dominee Scholte voor een groot gehoor in de kuiperij, tevens herberg, van weduwe Koster. Daar maakt hij bekend dat hij op verzoek van de Ulrumse kerkenraad op vrijdagavond 10-10-1834 zal preken in de kerk.
De woning, kuiperij annex herberg, van weduwe Koster. Deze stond op de hoek van de Schapenweg/Noorderstraat waar nu kapsalon Reukema staat.
Vrijdag 10 oktober 1834
Maar de consulent, dominee Smith van Leens, weigert tot tweemaal toe zijn toestemming te geven. Met hulp van Simon Sluiter, de zoon van de klokluider, weet men toch de deur van de kerk open te krijgen. Een grote menigte drong naar binnen en met moeite wist dominee Scholte de kansel te bereiken; de kerkenraad kon hem door de dicht opeenstaande massa nauwelijks een weg banen. De preek duurde drie uur; na de predicatie werden er zeven kinderen gedoopt. Aan het slot werd nog aangekondigd dat zondags daarop, na de middag, het Avondmaal zou worden gevierd. Grote moeilijkheden stonden te vrezen, omdat dit in feite onwettig was. De volgende dag begaf dominee De Cock zich naar de kerkvoogd Sleuver voor de verstrekking van brood en wijn, maar Sleuver weigerde hieraan mee te werken.
Zondag 12 oktober 1834
Reeds zondagsmorgens kwamen de geestverwanten van De Cock en Scholte van heinde en verre opdagen; meer dan honderd wagens zochten een plaatsje langs de weg en het dorp wemelde van de voetgangers, meest vreemde gezichten, die zich al spoedig naar de kerk begaven. De dienst, die om 10 uur begon en werd geleid door dominee Smith, verliep niet zonder incidenten; al onmiddellijk bij de aanvang vroeg dominee Scholte om aan hem de beurt af te staan; bij het zingen van de tussenzang, een Evangelisch Gezang, zette een groot gedeelte van de toehoorders de hoed op. Toen dominee Smith de kansel afdaalde, werd hem nog eens verzocht, toe te staan, dat dominee Scholte ’s middags in de kerk preekte. Na de ontvangen weigering ontstond een groot tumult en slechts met grote moeite kon dominee Smith uit de kerk geleid worden. Een deel van de aanwezigen bleef psalmzingende achter en werd later, op verzoek van de kerkvoogden en het gemeentebestuur door de aanwezige politiedienaren uit de kerk verwijderd, waarna deze gesloten werd.
Toen er geen middagdienst in de kerk mocht worden gehouden, werd besloten in het open veld bijeen te komen. In het grasland van de pastorie, staande op een boerenwagen, sprak ds Scholte de samengestroomde menigte toe.
Ook in de avond werd nog eens een bijeenkomst gehouden, in de herberg van weduwe Koster. Het woord werd nu gevoerd door ds De Cock, omdat ds Scholte na het houden van de veldpredicatie weer naar huis vertrokken was. De Cock was er nu wel van overtuigd dat zijn pogingen om recht te verkrijgen zouden falen; de houding van de kerkelijke en wereldlijke overheden wees dit wel uit.
Acte van Afscheiding
Op maandag 13-10-1834 riep hij de kerkenraad bijeen, om een mogelijke afscheiding van de kerk te bespreken. Met eenparige stemmen werd hiertoe besloten en overgegaan tot het tekenen van de “Acte van Afscheiding of Wederkering”, waarmee bedoeld werd dat men zich van de valse kerk ging afscheiden en wederkeerde tot de leer en de dienst, zoals de oude Gereformeerde vaderen die hadden aanvaard. De volgende dag, 14-10-1834, werd de akte getekend door 49 leden, waaronder 18 lidmaten die in de tijd van zijn schorsing door De Cock aangenomen waren. Bovendien waren er nog 63 hoofden van gezinnen die zich met de hunnen bij de Gereformeerde gemeente wensten te voegen. De eerste gemeente telde in totaal nu ongeveer 240 zielen.
Veldwachters
Na de ondertekening van de Akte van Afscheiding kondigde dominee De Cock aan, dat hij van plan was de volgende zondag wel weer de dienst in de kerk van Ulrum te vervullen. Dit was eigenlijk een onregelmatigheid en zijn optreden zou aanleiding geven tot grote onrust, omdat volgens het rooster van de Ring Leens, dominee Van der Helm van Niekerk de preekbeurt moest waarnemen. In overleg met de waarnemende burgemeester, Jan Klasens Loots, werden verschillende maatregelen genomen ter handhaving van de orde.
Uit de gemeenten Leens, Kloosterburen, Baflo, Warffum, Usquert en Kantens werden veldwachters naar Ulrum gedirigeerd om de Ulrumer veldwachter Jan Koster bij te staan. Ook de gerechtsdienaar G.J. van Polen uit Appingedam was aanwezig, toen op zondag 19 oktober de morgendienst zou beginnen. Bij elke ingang stonden een paar veldwachters, twee stonden er bij de preekstoel om De Cock de toegang de verhinderen en twee anderen zouden dominee Van der Helm begeleiden. Toen deze met zijn begeleiders tegen half 10 de kerk bereikte, was deze al tot de uiterste hoek gevuld met toehoorders en toeschouwers, voor een gedeelte volgelingen van De Cock. Het gedrang was zo groot, dat het dominee Van der Helm, hoe krachtig daarbij ook geholpen door de politiemannen, onmogelijk was, de preekstoel te bereiken. Tenslotte verliet hij, na tal van schampere opmerkingen te hebben moeten aanhoren, het kerkgebouw.
Dominee De Cock achtte nu het ogenblik gekomen om nogmaals te proberen op de preekstoel te komen: door Van Polen werd dit echter verhinderd. Gekleed in zijn mantel en bef beklom De Cock daarna een bank in het doophok en las toen de in de loop van de week opgestelde Akte van Afscheiding voor waarmee een gedeelte van de aanwezigen zijn instemming betuigde. Daarna hield dominee De Cock vanaf de bank een preek; na afloop daarvan kondigde hij af dat ’s middags om één uur weer dienst in de kerk zou worden gehouden. Toen men tegen die tijd zich weer naar het kerkgebouw begaf, bleken de kerkdeuren gesloten te zijn; de politie surveilleerde er opdat zich geen ongeregeldheden zouden voordoen. De schare begaf zich nu naar de pastorieschuur, waar De Cock preekte en zijn toehoorders vermaande om vol te houden en niet te vrezen, voor geen machten of overheden.
J. Tuma
[bron: tekst grotendeels overgenomen uit Spanningen en Konflikten van J.S. van Weerden].
De volgende keer: Soldaten naar Ulrum.