In deel 8 lazen we dat, na het bezoek van ds Scholte uit Doeveren en de houding van de kerkelijke en wereldlijke overheden, De Cock begreep dat terugkaar naar het oude geloof niet binnen de Hervormde kerk mogelijk was en afscheiden de enige optie was, hetgeen gebeurde op 14-10-1834. De zondag daarop kon De Cock, gehinderd door veldwachters, niet preken vanaf de preekstoel. Hij preekte vanaf de bank, ’s middags vanuit de pastorieschuur. Hoe zou dat de volgende zondag worden?
Soldaten naar Ulrum
In de week daarop volgende op deze onrustige zondag heerste in Ulrum een gespannen stemming. Hoe zou het de volgende zondag gaan, wanneer het de beurt was van dominee Du Cloux van Vierhuizen? Allerlei geruchten deden de ronde. Men vertelde, dat met Du Cloux wel 40 Zoutkamper schippersgezellen, met handspaken gewapend, zouden meekomen, om hun predikant een weg naar de preekstoel te banen. Anderen beweerden, dat deze hulp weinig zou baten. Want uit Friesland, uit het Westerkwartier, uit Groningerland tot Delfzijl toe, zouden zoveel mensen opkomen om dominee De Cock op de preekstoel te helpen dat dit niet te beletten zou zijn.
In werkelijkheid zou de zaak echter heel anders lopen dan de Ulrumers zich hadden voorgesteld. Wel was duidelijk geworden dat een kleine politiemacht, zoals op zondag 19 oktober aanwezig was, de orde niet zou kunnen handhaven. Een drukke briefwisseling tussen de Ring Leens, het Provinciaal Kerkbestuur en het Gemeentebestuur van Ulrum enerzijds en de Gouverneur der Provincie, baron Rengers en de Officier van Justitie anderzijds, had tot gevolg dat krachtiger maatregelen ter bewaring van de orde zouden worden genomen. Er zouden soldaten worden gezonden.
In de vroege zaterdagmorgen vertrokken vanuit Groningen drie schuiten, belast met het vervoer van een compagnie infanterie, staande onder bevel van kapitein Vrij. In totaal meer dan honderd man, buiten de officieren. Over Bedum en Onderdendam ging het naar Mensingeweer, waar de schepen voor de dam bleven liggen en de soldaten op de wal sprongen, om verder te voet langs de trekweg naar Ulrum te marcheren.
Daar was men al van hun komst verwittigd; ijlboden hadden daarvoor gezorgd, ook voor de mededeling dat nog enige compagnieën reserve werden gehouden. Al deze soldaten werden bij de Ulrumer burgerij ingekwartierd en bijna niemand werd daarbij overgeslagen. Dominee De Cock kreeg zelfs 12 man en bovendien de wacht bij zich aan huis.
Toen de volgende morgen, zondag 26 oktober dus, de kerkklok luidde en de roffel van de soldatentrommels weerklonk, waren meer dan duizend vreemdelingen samengestroomd, deels aanhangers van De Cock, voor een ander deel uit pure nieuwsgierigheid gekomen. Rondom de kerk, die door militairen bewaakt werd, en ook in het dorp werd druk gepatrouilleerd, zodat dominee De Cloux zonder enige hinder te ondervinden, de kansel kon beklimmen en de kerkdienst, zonder enige verstoring voortgang kon vinden.
Geen kans
Dominee De Cock trachtte nog buiten de pastorie de komen om te preken, maar werd hierin door de wacht verhinderd. Ook een kleine dienst in zijn huis, voor 20 personen die bij hem waren toegelaten, werd door een officier die deze dienst bijwoonde spoedig onderbroken. En nog andere samenkomsten in het land, waar de vergaderden werd toegesproken door Roelf Medema, landbouwer te Adorp, mochten geen voortgang vinden.
Een deel van de correspondentie van dominee De Cock werd door de wacht in beslag genomen, verzegeld en voor nader onderzoek naar Groningen opgezonden. De Cock zelf kreeg streng kamerarrest, maar toen in de in beslag genomen documenten geen bezwarende dingen aan het licht kwamen, werd hij weer vrijgelaten. Met de kerkenraad ging hij toen naar Groningen om zich bij de gouverneur te beklagen en deze om bescherming te verzoeken. Van Groningen vertrok hij naar Appingedam, om voor de rechtbank terecht te staan wegens de beschuldiging van ordeverstoring in de kerk op zondag 19 oktober.
Drie maanden cel
Mede door zijn fel optreden tegen de Roomse officier van Justitie, die hij beschuldigde nog met dezelfde geest bezield te zijn als Philips II en Alva, werd hij gestraft met drie maanden gevangenis met nog 150 gulden boete.
Tegen deze veel te zware straf ging hij in hoger beroep, maar in het vonnis kwam geen verandering. Voordat hij in arrest werd gesteld, had hij nog de gelegenheid te preken in Hornhuizen, Uithuizermeeden en Wildervank, waar hij verscheidene kinderen en volwassenen doopte, ook onder kerktijd.
Tijdens zijn arrest was ook de schorsingsperiode verstreken. Gebogen had hij niet en dus moest de pastorie ontruimd worden.
Dit gebeurde nog tijdens de gevangenschap van De Cock.
Omdat het gezin in Ulrum geen woning kon krijgen, verhuisde het naar Smilde, waar, door toedoen van De Cock, ook al een gemeente was gesticht.
Al in april 1835 kon te Groningen de eerste algemene vergadering van afgevaardigden der Christelijke Gereformeerde Gemeente uit de provinciën Groningen, Friesland en Drenthe worden gehouden. Toen waren alleen al in onze provincie twaalf afgescheiden gemeenten gevormd. Ze hadden het moeilijk, omdat ze door de Kroon niet erkend werden, ondanks herhaald verzoek daartoe. Vervolgingen van buiten en onderlinge verdeeldheid van binnen, maakten hun bestaan zelfs dubbel moeilijk. Pas na veel strijd kon men tot eenheid geraken; toen deze echter gekomen was, begon het nieuwe kerkgenootschap, door toestromingen van velen nieuwe leden, in kracht toe te nemen.
Tot zover het verhaal van Hendrik de Cock en de Afscheiding.
In de komende Ollerommers zullen we een andere Ulrumer persoonlijkheid belichten, namelijk Marten Douwes Teenstra. Een groot tegenstander van De Cock en diens zienswijze naar het geloof, alsmede van bijgelovigheid wat in die jaren ook nog sterk heerste. Bovendien groot pleiter voor afschaffing van de slavernij en in zijn jaren te Ulrum schrijver. Een enorm interessante persoonlijkheid dus uit het Ulrum van 1834.